Kip of ei…

Dat is natuurlijk de vraag als het gaat om waar het begint. Het gaat voor vele zaken op, en zeker voor het onderwijs. Het gaat dus ook op voor de kwaliteit voor het onderwijs en de kwaliteit van de leerkrachten die er in werkzaam zijn. De vergelijking met Finland wordt elke keer weer gemaakt, zowel door mensen in het onderwijs, als ook de politici.

Mensen uit het onderwijs wijzen naar de betere waardering, het mindere aantal uren en de (iets?) betere verdiensten in Finland. Politici wijzen op het feit dat het in Finland een eer is om docent te mogen zijn en het feit dat alle docenten daar een master niveau hebben. De vraag in deze kwestie is wat nu de kip en wat nu het ei is….. en daarna wat er het eerst zou moeten zijn.

Ik vind het schitterend dat in Finland alle docenten zo’n hoge opleiding hebben en dat je alleen dan als leraar actief kunt zijn. Kennelijk zijn er vele mensen die het vak in willen, en waar er een groot aanbod is, kun je hogere eisen stellen. Daar ligt natuurlijk al probleem 1 voor Nederland; als we, zoals de politiek wil, nu al de eisen hoger gaan leggen, dan is de kans groot dat het aanbod nog minder wordt. Volgens mij is het namelijk niet zo dat het aanbod groter wordt als de eisen hoger komen te liggen, zoals sommige politici beweren.

Als je deze aanname deelt, dan is de vraag dus eigenlijk: Hoe zorg je dat er meer mensen het onderwijs in willen? En dan loop je tegen de andere punten aan die hierboven genoemd worden. Volgens mij willen mensen pas het onderwijs weer in als de voorwaarden beter worden. Daarbij zijn de arbeidsvoorwaarden belangrijk, maar volgens mij nog veel belangrijker, het aanzien van het beroep. Zolang je op feestjes en partijtjes beter niet kunt zeggen dat je in het onderwijs zit, is het beroep onaantrekkelijk.

Politici hebben hierin mijns inziens een grote en zeer belangrijke rol. Als de focus van politici als Harm Beertema en Ton Elias, blijft liggen op het slechte van het onderwijs (volgens Elias zijn plicht als volksvertegenwoordiger) en daarmee ook hun communicatie daarop richten, zal het aanzien van het onderwijs er niet beter op worden. Er is immers altijd wel een “slechtste 25%” waar je naar kunt kijken dus blijf je negatief. Als zij hun focus nu eens zouden verleggen naar de 75% goede mensen, en daar aandacht aan zouden schenken, dan is de kans vrij groot dat die groep van 75% groter en groter wordt. Immers iedereen wil horen bij een “winnende” groep!? En met het groter worden van die 75% zal tegelijkertijd de groep mensen die het onderwijs in wil, groter worden. En als je dat eenmaal bereikt hebt, dan kun je ook de eisen omhoog bijstellen.

Wat mij betreft is dus het respect vanuit de politici (en daarmee het volk!) van groot belang om het verhogen van het niveau, wat iedereen wil, voor elkaar te krijgen. Respect voor het onderwijs is dus wat mij betreft het ei van Columbus. Daarmee zal het niveau stijgen en wordt het onderwijs de kip met de gouden eieren voor de Nederlandse economie, zoals we graag willen….

This entry was posted in Algemeen and tagged , , . Bookmark the permalink.

2 Responses to Kip of ei…

  1. Hannes Minkema says:

    Wat een mooie zondagochtendoverweging! In het algemeen deel ik je analyse dat aantrekkelijker maken van het beroep een voorwaarde is om capabeler mensen naar het onderwijs te halen en/of om die mensen te motiveren om aan hogere opleidingseisen te voldoen.

    Een essentieel onderdeel van het probleem van de ONaantrekkelijkheid van het beroep is het gesundenes Volksempfinden dat iedereen eigenlijk best leraar kan worden, op de basisschool of in vak X of Y. Zeker in crisistijd. En zeker als de minister zelf de deur wijd openzet voor iedereen, als ze een berg werklozen te dumpen heeft, en als ze kosten noch moeite spaart om te verhullen hoeveel duizenden mensen zonder de vereiste opleiding voor de klas staan.

    De minister (deze en de vele vorigen) zijn helaas de grootste oorzaak bij het afkalven van de status en de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep. Helaas blijken ze niet in staat deze waarheid-als-een-koe onder ogen te zien. Ze blijven nog liever (politiek) dood in deze vaststelling.

    Maar goed, vorige week meldde de minister de Eerste Kamer nog dat daar niets van aan is, dat ze pal achter ons, leraren, staat, dat ze onze belangen prima behartigd vindt, en dat we dus blij moeten zijn met haar beleid.

    Aantrekkelijker maken van het beroep. Een mooie wens. Maar hoe? En door wie precies? Laten we eens kijken naar onszelf, leraren, en een inschatting maken van onze kansen. Wat kunnen leraren doen om de spiraal naar beneden weer in de stand ‘omhoog’ te zetten?

    Ten eerste: politici als Van Bijsterveldt, Zijlstra en Elias uitlachen. Elke keer als ze aankomen met hun (bij de mediatraining geleerde): “Leraren zijn ontzettend belangrijk en ze verdienen onze steun door dik en dun, MAAR….” (en dan gaan ze hun echte beleid uitleggen), staan we op en zeggen: “Dat van uw sympathie en uw steun, daar geloof ik he-le-maal niks van. U houdt ons voor de gek. Jammer. Maar legt u gerust uit hoe u ons nu weer wilt piepelen”.

    Immers, bedriegers hoef je niet te vriend te houden. Verplegers, rijks- en provinciale ambtenaren en agenten durven zich te verdedigen, en staan straks niet op de nullijn en hun wordt geen week extra werk in hun schoenen geschoven. Leraren wel, en die nullijn duurt maar liefst vier jaar en de vakantiekorting eeuwig. Hoog tijd om geen vriendjes meer te zijn onze politiek neoliberale afbraakwolven in schaapskleren.

    Ten tweede: verdedig je arbeidsvoorwaarden. Dan heb ik het niet eens over het salaris. Ja, ook, maar niet in de eerste plaats. Het lerarenberoep is in de Nederlandse verdrukking doordat onze bovengeschikten maar blijven inzetten op kwantiteit, ten koste van kwaliteit. Onze Finse collega’s houden niet van hun beroep om wat ze betaald krijgen (maandelijks bijna hetzelfde als wij) maar omdat ze daarvoor a) kwaliteit kunnen leveren en dus tevredenheid oogsten en b) de status, waardering en autonomie genieten die ons belangrijke beroep toekomt.

    Een VO-leraar Fins met tien jaar ervaring verdient óók 3000 euro, maar geeft slechts 18 lessen i.p.v. 26 en zijn klassen zijn veel kleiner dan de onze, zodat hij ruim tweemaal zoveel tijd heeft om lessen voor te bereiden, werk na te kijken, met leerlingen te praten, en met collega’s samen te werken.

    Bovendien wordt de Finse leraar niet opgezadeld met de talloze tijdrovende niet-les-klusjes waar onze werkgevers permanent in grossieren: van het surveilleren in de pauze via het kopiëren van werkboekjes tot het schoonmaken van het lokaal. Ik draai er m’n hand niet voor om, maar debiel – en tijdrovend – blijft het.

    Ik zei: je arbeidsvoorwaarden verdedigen. Maar je kunt van een individu niet verwachten dat-ie in z’n eentje vecht. Daarom verdienen leraren een beroepsorganisatie. Dat is iets anders dan een vakbond. En ook iets anders dan een vakorganisatie (clubjes leraren economie en gym en zo). Nederlandse leraren ontberen een organisatie die hun beroepsbelangen behartigt, die de kwaliteit van de beroepsuitoefening dient, en uit dien hoofde de belangen van degenen die deze kwaliteit dienen.

    Of de ‘Onderwijscoöperatie’ daartoe in staat is, zal de tijd moeten uitwijzen. Vooralsnog zie ik de diverse strijdige bloedgroepen daarbinnen (drie vakbonden, een club vakverenigingen, en de niet-lerarenvereniging Beter Onderwijs Nederland) als een geboortedefect. Ik hoop – maar verwacht niet – dat de Onderwijscoöperatie die bloedgroepen héél gauw laat verdwijnen en we een echte beroepsorganisatie krijgen. Desnoods – en misschien zelfs maar beter – verdeeld in evenveel sectoren als de sectorraden (PO, VO, MBO, HBO). Als onze werkgevers zich van belastinggeld mogen verenigen en hun eigen belangen najagen, waarom mogen leraren – de echte professionals immers – dat dan niet?

    Ten derde: naar de buitenwacht, maar ook naar leerlingen toe, duidelijk maken waarom je dit beroep uitoefent, en nog steeds uitoefent. Een eerlijk verhaal houden over de (vele) mooie kanten en de (hardnekkige) lelijke kanten. Niet op verjaarsfeestjes zwijgen over je leraarschap, maar je eigen motivatie en praktijk trots uitdragen. Het is met leraren net als met Marokkanen: in het oog van de buurman deugt de groep niet, maar zijn Marokkaanse buurman toevallig wel. Dus vrees niet het groepsimago maar maak handig gebruik van het feit dat je verjaardaggesprekspartner jou toevallig een geschikte peer vindt. Zodat zijn negatieve groepsbeeld kans maakt op revisie door een toffe ervaring met jou als toevallige vertegenwoordiger van de groep.

    Ik geef je gelijk in je verzuchting dat de capabele leraren-in-spe niet zullen toestromen als we maar de opleidingseisen verhogen. Daarvoor is inderdaad meer nodig. Minder dédain voor het beroep in de samenleving. Minder dédain voor leraren door politici die, gezien hun politieke oriëntatie, niet schromen om *de facto* de positie van werknemers te verzwakken ten gunste van werkgevers of ‘s lands schatkist. Minder slapte in eigen kring en meer zelforganisatie en het nemen van verantwoordelijkheid voor de status van het beroep.

    Ik zou het jammer vinden als de beroepsgroep haar lot in handen legde van politici die al of niet gunstig gestemd zijn jegens de ‘75% goede mensen’. Met positieve retoriek alleen herstellen we niet van de crisis waarin onderwijsgevend Nederland verkeert. Nog afgezien van het feit dat je maatschappelijk respect niet kunt bestellen. Er zit geen aan/uit-knop op. Leraren zullen bij zichzelf moeten beginnen. Maar dat doen we elke dag al, dus waarom niet?

    • Patrick Vaanhold says:

      Klopt natuurlijk helemaal; waar twee vechten hebben twee schuld. Ik zie ook dat er in het onderwijs te weinig een echte vuist gemaakt wordt en als die al een keer gemaakt wordt zoals bij de laatste grote demonstratie, men zich weer heel gemakkelijk weg laat zetten (“ze staken omdat ze niet 20 minuten per week meer willen werken”).
      Er zijn in het onderwijs een groot aantal initiatieven “waar wel wat in zit”. Die gaan dwars door PO/VO/HBO heen en zijn vanuit de mensen zelf. In een eerdere blog (Speldeprikken) schreef ik al dat we moeten proberen deze initiatieven samen één stem te geven. Dat betekent niet dat ze samen moeten gaan, maar wel dat er duidelijk wordt dat in het onderwijs weldegelijk goede initiatieven zijn, in tegenstelling tot wat gesuggereerd wordt. Als je die stem gezamenlijk kunt laten horen zal ie luider zijn en mogelijk een positieve boost kunnen geven. Zowel in het onderwijs op zich als naar buiten toe als tegenhanger van het populistische geneuzel van een aantal.

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *